Voorzichtig: niet voorafbetalen wordt ontzettend duur!
In 2018 vond de eerste fase van de hervorming vennootschapsbelasting plaats. Hierbij werd de meeste aandacht weggekaapt door de stapsgewijze tariefverlaging. De hervorming bevat echter andere maatregelen die eveneens een grote impact hebben. Eén ervan is de wijziging van de vermeerdering van de vennootschapsbelasting in geval van onvoldoende voorafbetalingen.
Een voorafbetaling is een anticipatieve betaling van de vennootschapsbelasting. Hierdoor wordt vermeden dat een vennootschap een vermeerdering van haar vennootschapsbelasting verschuldigd zal zijn indien zij niet of te weinig heeft vooraf betaald. Het percentage van de vermeerdering is aanzienlijk gestegen ten gevolge van de hervorming. Dit moet vennootschappen ertoe aanzetten vooraf te betalen, zodoende verkrijgt de fiscus reeds inkomsten die anders pas het jaar nadien, na het indienen van de aangifte, zouden worden ontvangen.
Regelgeving vóór de hervorming
Per kwartaal dient een bepaald bedrag vooraf betaald te worden tegen ten laatste 10/04, 10/07, 10/10 en 20/12. Deze data zijn enkel van toepassing op vennootschappen van dewelke het boekjaar samenvalt met het kalenderjaar. Voor boekjaren van twaalf maanden die niet samenvallen met een kalenderjaar moeten de voorafbetalingen gebeuren uiterlijk op de tiende dag van de vierde, zevende en tiende maand en de twintigste dag van de laatste maand van het boekjaar.
De basisrentevoet, die als berekeningsbasis dient, bedroeg minimaal 1%. De vermeerdering werd niet toegepast indien ze lager was dan de absolute grens van € 80 of de relatieve grens van 0,5% van de berekeningsgrondslag van de vermeerdering. De vermeerderingspercentages bedroegen de voorbije jaren:
2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 |
2,25% | 2,25% | 2,25% | 2,25% | 1,69% | 1,125% | 1,125% | 2,25% |
Gewijzigde regelgeving door de hervorming
De eerste fase van de hervorming had uitwerking vanaf aanslagjaar 2019 en aldus op boekjaren ten vroegste gestart op 01/01/2018. Art. 218 WIB dat uitwerking heeft op de artikelen 157 tot 168 van datzelfde wetboek werd gewijzigd door de wet van 25 december 2017 en heeft enkel invloed op vennootschappen. De basisrentevoet wordt vastgelegd op minimaal 3%, waardoor het vermeerderingspercentage verdrievoudigt in vergelijking met vorig jaar. De band met de marktrente, zoals bepaald in art. 161 WIB wordt aldus overruled door art. 218 WIB. De absolute en relatieve grenzen waarbij de vermeerdering niet wordt toegepast worden definitief geschrapt.
Wie is onderworpen?
Zijn onderworpen aan de vermeerdering: zowel vennootschappen als zelfstandige natuurlijke personen (bedrijfsleiders, meewerkende echtgenoten en behalers van winsten en baten). Kleine vennootschappen zijn gedurende hun eerste drie boekjaren niet onderworpen aan de vermeerdering, hetzelfde geldt voor zelfstandigen in hoofdberoep.
Berekeningsgrondslag en tarief
De vermeerdering wordt berekend op de winst, baten en bezoldigingen van bedrijfsleiders en meewerkende echtgenoten. De totale belasting op die inkomsten wordt in voorkomend geval verminderd met de roerende voorheffing, de bedrijfsvoorheffing, het forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting en de belastingkredieten die op die inkomsten betrekking hebben.
Het vermeerderingspercentage bedraagt 6,75% in geval van te weinig of geen voorafbetalingen. Met elke voorafbetaling kan een deel van de vermeerdering worden weggewerkt. Om vennootschappen aan te zetten reeds in het begin van het jaar vooraf te betalen is het percentage er groter. Met elke van de vier mogelijke voorafbetalingen wordt de vermeerdering weggewerkt met respectievelijk 9%, 7,5%, 6% en 4,5%. Merk op dat het gemiddelde van de vier percentages 6,75% bedraagt. Het vermeerderingspercentage is niet fiscaal aftrekbaar.
Voorbeeld
Een vennootschap behaalt in aanslagjaar 20N0 een winst van € 100.000. Zonder voorafbetalingen zou zij hierop 29,58% belasting verschuldigd zijn, wat neerkomt op € 29.580. Hierop wordt een vermeerdering berekend van 6,75%, zijnde € 1.996,65. Indien de vennootschap beslist om vier voorafbetalingen te doen in het jaar vóór dat waarnaar het aanslagjaar werd vernoemd van € 5.000, zou dit een vermindering van € 1.350 (€ 450 + € 375 + € 300 + € 225) opleveren. De vermeerdering zal aldus € 646,65 bedragen (€ 1.996,65 – € 1.350).
Conclusie
Vanwege de ‘kleine’ vermeerderingspercentages de voorbije jaren namen veel vennootschappen niet de moeite vooraf te betalen. Dit is begrijpelijk, aangezien de vennootschapsbelasting pas verschuldigd zal zijn in het najaar na het betreffende jaar waarin de voorafbetalingen kunnen worden gedaan. Een voorafbetaling in april zou aldus één jaar en half plaatsvinden voor de eigenlijke betaling van de belasting.
Met de verdrievoudiging van het vermeerderingspercentage tot 6,75% zullen vennootschappen grondig moeten overwegen wanneer en hoeveel vooraf te betalen om de aanzienlijke vermeerdering te vermijden.
Giel Van den Abbeele – Fiscalist bij Pareto